dinsdag 30 september 2014

een kind krijgen


Maandagmorgen, kerstvakantie, staand bij de kassa van de bouwmarkt, gaat mijn telefoon. Ik neem op. Met de gezinsvoogd.

Mijn hart slaat over.
 

Ja, de baby is geboren. Gisteren. Vier weken te vroeg. Grote zorgen. Alcohol en cocaïne in zijn bloed. Veel onrust, overstrekking, enzovoort.
 

Telefoongesprek klaar. Ik sta buiten in de sneeuw. Kas komt ook naar buiten met de drie kinderen en een volle kar. Ik sta daar wat verdwaasd te knipperen. He, de baby is er, een jongen, Sam. Gisteren geboren.

Kinderen vragen of we er gelijk om gaan. Nee, zegt de ander, hebben toch geen maxi-cosy mee! O ja, een jongen dus en hij heet Sam. Waarom heet hij zo? Wie heeft dat bedacht? Jeugdzorg? O, zijn moeder? Wil ze hem dan toch?

Kinderen gaan over tot de orde van de dag. Zelf weet ik niet goed wat ik nu moet doen. Langzaam zakt het. Voor we thuis zijn, heb ik de neiging om het heel hard te roepen: De baby is er!!!

Ik merk dat twee weken weten dat er een baby bij je geplaatst kan worden wel heel kort is. Aan het werk dus maar. Bellen voor de wieg. Kleertjes bij elkaar zoeken en wassen. En nadenken nadenken nadenken.
 

Onvoorstelbaar dat er nu 20 kilometer verderop in de couveuse een kereltje ligt waar we de komende twintig jaar dag en nacht voor willen zorgen.

De weken erna zeg ik dat het makkelijk was, omdat ik geen bevalling had. Mijn lichaam is in prima staat en kan de vele slapeloze nachten wel aan. Maar mijn hoofd had misschien toch meer gehad aan een pijnlijke, nadrukkelijke start. Nu past het er niet in.

maandag 29 september 2014

telefoon



Dankdag 2010. Uit de kerk is er een gemiste oproep. Telefoonnummer moet Jeugdzorg zijn. 


Spannend. Misschien een van de voogden, maar het kan ook iets heel anders zijn. Afwachten maar.


De volgende dag is er weer telefoon. Deze keer iemand van pleegzorg. Er is een vraag.

Er komt een baby aan. Over zes weken wordt het verwacht. Het wordt voor lang. De moeder heeft geen huis, geen papieren, geen toekomst. De moeder heeft wel een alcoholprobleem en drugs en roken en slechte voeding en veel stress en en en… 


Mevrouw aan de telefoon praat door over risico’s en problemen. Problemen op korte, op lange op weet ik welke termijnen allemaal. En of ik weleens van FAS heb gehoord. Ja hoor, vaag heb ik weleens iets gelezen geloof ik. 


Nou, dat moest ik nu ook maar eens gaan doen. Lezen en zoeken over verslaafde baby’s en zoeken op gedragsproblemen rond verslaafde kinderen. En als ik dat gedegen heb gedaan, mag ik terugbellen. 


De mevrouw kent me. Ze bedoelt eigenlijk ‘dan mag je ja zeggen’. 


Ik neem mijn huiswerk serieus. Ga zoeken op internet. Vraag informatie op. Lees verschrikkelijke verhalen over kinderen die levenslang betalen voor de alcohol van hun moeder. 


Het raakt me wel. Kunnen wij dit? Of we het willen is de vraag niet. Het verhaal van mevrouw was wel heel zwaar en heel duidelijk. Overschatten we onszelf? 


Uiteindelijk zetten we de feiten op een rijtje. Hebben we de tijd de komende jaren? Hebben we mogelijkheden in en rond ons huis? Wat gaan de andere kinderen doen als er een kind bij komt? We kunnen de toekomst niet lezen. Wel durven we ‘ja’ te zeggen. En dat doen we. 


En dan ben je in verwachting of in afwachting. En ik merk dat ik het kindje handjes en voetjes ga geven. Dat ik ’s nachts wakker word en het in gedachten zie liggen in de buik van de moeder. Onze gedachten gaan naar het kind uit. Het kind vult onze gedachten. 


Zes weken. Wat doe je dan? Ik ga maar eens lijstjes opzoeken. Want wat schaf ik aan? Het kan ook helemaal niet doorgaan. Moeder kan opeens verdwenen lijken. Er kan een familielid met meer rechten opduiken.  Ik wil mezelf ook wapenen tegen valse hoop. 

Voorzichtig vertellen we het de kinderen. Misschien, over een poosje komt er een baby. Is het een jongen of een meisje? Is het een witte of een bruine? Wie is de moeder?
Dat weten we ook niet.

zaterdag 27 september 2014

groenteboer


Groente en fruit haal ik bij een groenteboer in de polder.

Tussen de schuur en het huis in een klein, scheef bijkeukentje worden de seizoensproducten aangeboden. Deels uit eigen tuin, deels uit eigen bedrijf en een beetje van de veiling. 

Het is lekker dichtbij. Maar meer nog is het leuk om even daar te zijn.

De ruim 70-jarige eigenaren werken al zo’n vijftig jaar zij aan zij. In het piepkleine winkeltje is dat letterlijk te nemen. Prachtig voorbeeld van een lang huwelijk!

De vrouw doet met uiterste precisie haar werk. Beetje langzaam, het rekenen gaat niet meer zo vlot. De man blijft ergens dat jongetje wat hij ooit was. Tussen de bedrijven door strooit hij met flauwe grapjes, afgewisseld met knipoogjes.

Af en toe is hij serieus. Als hij het over de dood heeft. Twintig jaar terug dacht hij dat het zijn tijd was en nu leeft hij nog. Als hij het over zijn enige kleinzoon heeft.

Deze man krijgt het voor elkaar om me soms de hele dag te laten lachen om weer zo’n flauwe opmerking.

Hij is kogelrond en klein. Ergens halverwege de rondigheid hangt zijn broek. Die blijft op zijn plaats met twee onverslijtbare bretels.

Vandaag is hij echt in de stemming. Zijn hoofd lijkt een stralende bol. ‘Zo,’ zegtie, ‘en nu ga ik eerst om mijn riem.’
 

Het winkeltje staat vol dames op leeftijd. Hij kijkt ze olijk aan en vervolgt: ‘Want anders sta ik hier zo in mijn hele mannelijkheid.’

De dames reageren niet echt . Zijn eigen vrouw kijkt of ze hem nu graag even een moederlijke schop onder zijn achterste gaf.

Na een paar minuten komt hij terug. Terwijl hij zijn riem om zijn middel bindt, kijkt hij nog eens rond. Hij knikt me toe en zegt: ‘En mn taille komt nu toch ook veel beter uit?’

Ik kan het niet helpen, maar deze humor doet me de hele dag glimlachen. Steeds schiet het beeld van de taille door mijn gedachten.

Wat een kostelijk figuur. Ik ben vaste klant!

vrijdag 26 september 2014

Een bel in je buik



Vanmiddag komt Naomi het busje uit met grote ogen. Ze lijkt in de war en rent het huis in naar de wc. 


Daarna barst ze los. Het is zo erg allemaal. Een meisje van school, uit een andere groep, heeft afscheid genomen. Maandag gaat ze naar een school heel ver weg. Dat moet omdat ze morgen gaat verhuizen naar een ander pleeggezin. Ze heeft er wel acht jaar gewoond en nu is ze elf. En ze vindt het èècht niet leuk hoor. 


Ze kijkt een poosje voor zich uit. ‘En ze gilde joh!’ Weer een poosje stil. Dan herhaalt ze het nog een keer. Dat ze zó gilde. 


Ik schrik van het verhaal. Wat een drama is dit. Na acht jaar verhuizen uit het gezin waarvan je dacht dat je er woonde, dat je er bij hoorde.
Ik weet het verhaal niet. Er zullen honderd goed doordachte redenen zijn. Maar wat verschrikkelijk voor dat kind. 


De schrik weerspiegelt zich in de ogen van Naomi. Zij was ook drie toen ze hier kwam. Nu is ze negen. Ik verzeker haar dat ik nog nooit een seconde heb nagedacht of ze weg moet. Dat ze echt mag blijven, ook als ze elf is of vijftien. Ja, dat dacht ze wel. Ze knikt bedachtzaam en blijft stil bij me zitten. 


Vanavond onder het eten is ze nog stil. ‘Er zit een bel in mijn buik’, zegt ze. Ik vraag of ze misselijk is. ‘Nee’, zegt ze met grote, bange ogen, ‘alleen maar een bel. Ik weet het ook niet.’ 


Ik vraag of ze zo geschrokken is van het meisje. Ja, knikt ze. En ze vertelt het opnieuw, met dezelfde bange ogen. 


Haar eten gaat naar de katten. Die hebben geen bel in hun buik. En Naomi krijgt gewoon, in plaats van eten, drie dubbel zoveel aandacht. 


En nu ik dit typ, heb ik ook een bel in mijn buik. Of in mijn hart. Of in mijn hoofd. Wat een trieste werkelijkheid.


donderdag 25 september 2014

therapie

Alle pleegkinderen zijn beschadigd. Alleen al het feit dat je weg moet bij de mensen waar je bij hoort, maakt schade. De energie die het kost om jezelf weer over te geven aan een nieuwe opvoeder en nieuwe gezinscultuur gaat ten koste van andere ontwikkeling.

Meestal komt het wel goed. De tijd heelt veel wonden. Alleen hebben we zo weinig tijd. De kinderen zijn te snel groot. Soms zou je wensen dat een kind een jaartje langer peuter mag zijn of een jaartje langer 8 jaar.

Vaak lijkt therapie wenselijk. Zelden gebeurt het. De wachtlijsten zijn lang, de problemen te specifiek. Is er eindelijk plaats, dan gaat het of te slecht met het kind om nu met het verleden aan de slag te gaan. Of het gaat zo goed dat we nergens aan willen zitten. Het kind herstelt zichzelf en andere zaken helpen meer dan therapie.

Zo ook met Yan. Het ging zo slecht dat opname overwogen werd. We wilden niet. We zagen nog mogelijkheden. We zagen vooral dat dit kind op een groep zich nog meer in zichzelf zou terugtrekken. Ons gezin kon hem niet missen, hij leek niet zonder ons te kunnen.

Eerst kwamen de medicijnen. Die werden afgebouwd. Hij bleek meer te hebben dan verwacht. Wat enerzijds rust gaf, gaf ook meer tics. Wat de tics moest onderdrukken, gaf meer onrust.

Nu heeft hij niets en het gaat goed. Dit kind heeft zijn eigen therapie bedacht. En wel een erg eenvoudige. Eigenlijk bestaat de therapie uit twee onderdelen.

Het eerste is dat ik elke avond precies 15 minuten met hem praat. Na de gewone rituelen gaat zijn licht uit, deur open, overlooplicht aan. Ik moet naast zijn hoofdeind staan. Niemand mag meeluisteren.
De eerste keren verwachtte ik diepe geheimen te horen. Maar dat was helemaal niet de bedoeling. Hij heeft dat kwartier mijn volledige onverdeelde aandacht en hij kletst dan gewoon een beetje over school en over zijn familie en over eigenlijk niets. Ik snijd geen diepzinnige onderwerpen aan, vind ik niet handig zo net voor het inslapen. Het enige wat ik moet doen, is laten merken dat ik luister.

We doen dit nu al maanden en hij slaapt veel beter. Ben ik een avond weg, dan is er geen praatje. Ik lijk hierin onvervangbaar. Ben ik twee avonden weg, dan hebben we een probleem en moet ik compenseren.

Het andere onderdeel van zijn zelfbedachte therapie is haaientanden zoeken. We wonen vlakbij een stukje strand waar altijd haaientanden aanspoelen. Deze zomer heeft Yan vaak behoefte aan haaientanden zoeken. Vooral na een familiebezoek of een zware dag op school of thuis, wil hij gaan zoeken.

Op het strand zoekt hij een plek, gaat plat op zijn buik in het zand liggen en speurt naar tanden. Ik ga naast hem liggen, doe hetzelfde. Praten lijkt verboden. Af en toe laten we zwijgend de vondsten aan elkaar zien. Na een poosje gaat hij ook lopen en her en der speuren langs de vloedlijn. Ik volg hem. Dat is ook nodig, anders word ik erbij gehaald.
Voor we naar huis gaan, moet hij weer even liggen. Op zijn buik in het zachte zand, neus naar de grond.

Komen we thuis dan is hij ontspannen en vrolijk. Alle zorgen en kriebels lijken weg.

Gaandeweg de zomer ga ik het steeds beter begrijpen. Na een drukke dag verlang ik ook naar haaientanden zoeken. Met je buik in het zand, liefst met de zon op je rug, het geruis van de zee en de wind en helemaal niets zeggen.

We hebben een glazen fles in de keuken staan. Er zitten er zo'n 2000 in. Hij moet vol, begreep ik. Dat duurt jaren.

Nu wordt het herfst. Haaientanden liggen er altijd. Ben benieuwd of hij blijft vragen.



woensdag 24 september 2014

Nog trotser..

En dan sta ik weer verbaasd over hoe hij kan zijn...

Een mevrouw uit de buurt vraagt me of 'die oudste van jullie' haar gras niet af en toe kan maaien. Haar man is plotseling ernstig ziek en zij kan het niet.

Natuurlijk doet hij dat. Hij slingert er op het gemakje heen. Kletst als een oude dame met haar en maait het gras. En plukt appels, schudt pruimen, aait de hond en praat met de man.

Thuisgekomen valt het me op dat hij zich kan inleven in de zorgen van deze mensen. Dat kon hij nooit. Nu wel dus en op een niveau wat me verbaast.

Elke week gaat hij nu maaien. Soms zijn ze niet thuis. Overhaast naar het ziekenhuis vertrokken of gewoon vergeten. Maakt niets uit. Hij fietst op een ander tijdstip weer net zo blijmoedig richting dorp.

Of het een nette werker is, betwijfel ik. Maar vol goede wil is hij wel.

Dan is buurman plotseling overleden. We krijgen een kaart in de bus. Uit school vertel ik het hem. Hij is er even stil van. De man had nog veel plannen en die zijn nu over.

Eigenlijk was hij van plan die middag te gaan maaien. Hij weet het niet goed en vraagt me advies. Kan ik nu maaien of is dat gek? Ik zeg dat het op zich niet gek is, maar dat ik wel kan begrijpen als hij het voor zichzelf lastig vindt om er te komen.

Daar had hij niet eens aan gedacht. Nee zeg, als dat het enige is. Resoluut staat hij op. "Ik ga nu. Dat gras moet toch ook gewoon gemaaid."

En weer zie ik hem wegfietsen. Na anderhalf uur komt hij terug. Hij had gemaaid en gekletst, ik denk weer als een oude dame, met de vrouw. En weer ben ik zo trots op dit kind. Hij is vijftien jaar en hij is puber en hij presteert het om op deze manier om te gaan met het leed van een ander.

Ontzettend trots ben ik en ontzettend dankbaar dat ik dit kind al zoveel jaar een thuis mag geven.

dinsdag 23 september 2014

Trots

Hij is vijftien en woont nu tien jaar bij ons. Tien jaar vol hoogten en diepten. Vol klachten, telefoontjes, tranen en verwijten. Vaak verzuchtten we tegen elkaar dat het toch niet ging lukken, dat hij de volwassenheid bij ons niet zou halen.

Nu zie ik hem wegfietsen. Heel hard en onbesuisd, zoals hij alles doet. Achterop een grote doos met stroopwafels. Die gaat hij verkopen. Dat bood hij zelf aan toen hij ze zag staan. De opbrengst gaat naar Woord en Daad.

Hij doet de buitenwijk. Fietst met rode wangen een kilometertje of wat met zijn stroopwafels. Heeft lak aan leeftijdsgenoten die dit echt nooit zouden doen!

Na anderhalf uur komt hij stralend thuis. Alles verkocht! Geld ingeleverd, kleinigheidje ervoor gehad. En als er nog over blijven bij de andere verkopers, dan belt ze hoor en dan ga ik weer!

En ik ben zo trots op hem! Het is zo'n onhandige klungel. Sociaal is hij niet veel waard, maar er zit een gouden hart in dit kind. En af en toe zien we dat. Daar kunnen weer heel veel telefoontjes en klachten tegenop.

maandag 22 september 2014

De dag erna....

En dan heb je een geweldig feestje, dan is alles wat je van te voren had bedacht ook echt gebeurd. Dan blijk je in staat om je vriendjes een supermiddag te bezorgen, maar dan heb je toch een kater de volgende dag!

Alle zenuwen en stress en vragen van de afgelopen week liepen er zaterdag uit. Het is niet voor te stellen hoe belangrijk het feestje was. Hoe onzeker hij was over of het leuk genoeg zou worden. Of hij niet voor gek zou staan of raar gevonden. 

Pleegkinderen zijn onzeker over zichzelf. Ze voelen zich afgedankt en waardeloos. Waarom zorgt mijn moeder niet voor me? Waarom doet ze niet beter haar best? Was ik te vervelend? Te raar? Waarom kan ze wel voor mijn jongere broertje zorgen? Is hij leuker? Beter? Liever?

Die onzekerheid over zichzelf speelt vaak op. Zo ook met een feestje voor je vrienden. Hij heeft zich zo ontzettend druk gemaakt. Overal bemoeide hij zich mee. Hij vond het bijna jammer dat hij mijn mond niet kon programmeren, zodat hij alles bediende. 

Gelukkig weten we ondertussen hoe het werkt. Samenwerken is nodig. We seinen elkaar in en het werkt. Zo mocht hij heel stoer achter de motormaaier lopen, maar liet hem vastlopen op een touw van het klimrek. Daarna was hij helemaal overstuur en wilde niets meer. 

Dat Cas hem toch zover kreeg dat hij weer ging maaien, was een overwinning. Daarna was de stemming weer bijgedraaid. En tegen de avond kwamen de verhalen over gisteren in volle glorie voorbij. 

Ander klein katertje was de teek in het hoofd van kleine Sam. Hij voelde een pukkel aan zijn hoofd. En jawel hoor, tussen de krullen stak een venijnig diertje met opgeblazen achterste. Hij ging er niet uit. Dus weer naar de HAP. 

Daar zat de kleine kabouter op de behandeltafel. Drie jaar, twee bruine klauwtjes op zijn knieën, hoofdje gebogen. En hij gaf geen kik! De dokter had er een heel werk aan om het kopje eruit te krijgen. Verschillende pincetten werden gebruikt. Ik zie de handjes krampen, strak gezichtje, maar vol vertrouwen dat dit gewoon moet. 
Aan het eind zeg ik dat ik trots op hem ben. Dat hij zo stoer is en zo groot. Twee ernstige bruine ogen knikken nadrukkelijk. Hij geeft de dokter een hand en stapt de deur uit. 

Thuis moet hij wel even op schoot. Even bijkomen van zoveel. En 's middags ligt hij op de bank en slaapt. Wat is hij klein.